Vragen n.a.v. preek | 17 januari 2021

Vragen n.a.v. preek ds. R. de Jong in de morgendienst op 17 januari 2021

Bijbelgedeelte
Genesis 21 : 1-21 (is ook het tekstgedeelte)

De HEERE nu zag om naar Sara zoals Hij gezegd had; de HEERE deed bij Sara zoals Hij gesproken had. 2Sara werd zwanger en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, op de vastgestelde tijd die God hem genoemd had. 3Abraham gaf zijn zoon die hem geboren was, die Sara hem gebaard had, de naam. 4En Abraham besneed zijn zoon Izak, toen die acht dagen oud was, zoals God hem geboden had. 5Abraham was honderd jaar oud, toen zijn zoon Izak hem geboren werd. 6Sara zei: God heeft mij doen lachen; ieder die het hoort, zal met mij meelachen. 7Verder zei zij: Wie zou Abraham hebben durven zeggen: Sara heeft zonen de borst gegeven? Voorzeker, ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom. 8Het kind werd groot en werd van de borst genomen. Op de dag dat Izak van de borst af was, richtte Abraham een grote maaltijd aan. 9En Sara zag dat de zoon die Hagar, de Egyptische, Abraham gebaard had, aan het spotlachen was. 10Toen zei zij tegen Abraham: Jaag deze slavin en haar zoon weg, want de zoon van deze slavin zal niet met mijn zoon, met Izak, erven. 11Deze woorden waren volstrekt kwalijk in de ogen van Abraham, vanwege zijn zoon. 12Maar God zei tegen Abraham: Laat deze zaak met betrekking tot de jongen en uw slavin niet kwalijk zijn in uw ogen. Bij alles wat Sara u zegt, luister naar haar stem, want alleen het nageslacht van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. 13Maar Ik zal ook de zoon van deze slavin tot een volk maken, omdat hij uw nageslacht is. 14Toen stond Abraham ’s morgens vroeg op, nam brood en een zak met water, gaf die aan Hagar en legde die op haar schouder. Hij gaf haar ook het kind en stuurde haar weg. Zij ging op weg en dwaalde rond in de woestijn van Berseba. 15Toen het water uit de zak op was, wierp zij het kind onder een van de struiken. 16Zij ging op een afstand zitten, zo ver als men met een boog kan schieten, want zij zei: Laat ik het kind niet zien sterven. Terwijl zij op een afstand zat, begon ze luid te huilen. 17Toen hoorde God de stem van de jongen en de Engel van God riep tot Hagar vanuit de hemel en zei tegen haar: Wat is er met u, Hagar? Wees niet bevreesd, want God heeft naar de stem van de jongen, die daar ligt, geluisterd. 18Sta op, til de jongen overeind en houd hem met uw hand goed vast, want Ik zal hem tot een groot volk maken. 19God opende toen haar ogen, zodat zij een waterput zag. Zij liep ernaartoe, vulde de zak met water en gaf de jongen te drinken. 20God was met de jongen en hij werd groot. Hij woonde in de woestijn en werd boogschutter. 21Hij woonde in de woestijn Paran en zijn moeder nam een vrouw voor hem uit het land Egypte.

Galaten 4 : 21-31
21Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet? 22Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije. 23Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren, hij echter die van de vrije was, door de belofte. 24Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar. 25Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is. 26Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen. 27Want er staat geschreven: Wees vrolijk, onvruchtbare, die niet baart, breek uit in gejuich en roep, u die geen barensnood kent, want de kinderen van de eenzame zijn veel talrijker dan die van haar die de man heeft. 28Wij nu, broeders, zijn kinderen van de belofte, net zoals Izak. 29Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest geboren was, zo is het ook nu. 30Wat zegt de Schrift echter? Jaag de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal beslist niet erven met de zoon van de vrije. 31Daarom, broeders, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije.

Vragen/overdenkingen

  1. Wanneer en waarom lachten Abraham, Sara en Ismael?
  2. God had de stem van Ismaël in de woestijn gehoord terwijl hij waarschijnlijk enkel nog zuchten en kreunen kon.
    1. Weet je wat de naam ‘Ismaël’ betekent?
    2. En wat betekent dit voor jou?
  3. Hagar was verdrietig en moedeloos. In haar eigen moeilijkheden en verdriet zag ze de waterput niet. De waterput verwijst ons naar Jezus, het Water des Levens.
    1. Geloof jij dat God ons in alle moeilijkheden en zorgen kan en wil helpen?
    2. Mogen jouw ogen, wanneer je in de put zit, ook op Hem gericht zijn?
  4. Hagar en Ismaël wijzen ons op De Wet. Sara en Izak wijzen ons op De Belofte. Wat wordt hier mee bedoelt?
  5. Werkelijke redding is er alleen in de Belofte. Is hierdoor de wet overbodig ?

Jeugdsectie Ichthus