Het is koud en regenachtig. Een blik naar buiten maakt niet zo vrolijk, want de hevige regen ontneemt mij het prachtige uitzicht op het Hottentots-Hollandgebergte. Op Facebook zie ik vrolijke vakantiefoto’s voorbijkomen. Ook ik heb weinig reden tot klagen. Ik zit dan wel op de bank onder een warme deken en met drie lagen kleding aan vanwege de kou, maar die bank staat wel in Zuid-Afrika. Dat kan ook niet iedereen zeggen toch?! Toch baal ik flink. Als het vanmiddag nog regent, kan ik voor de derde keer op rij geen kinderclub geven in de nabijgelegen krottenwijk. De wegen zijn dan haast onbegaanbaar en ook de kinderen komen dan niet uit hun huis, wat meer de naam van een krot verdiend. Als het om drie uur dan toch droog lijkt te zijn, waag ik de gok. Na vele schietgebedjes (voor elke kuil vol water in de weg één) en na varkens, geiten, honden, kippen, veel muizen en ander gedierte gepasseerd te zijn, sta ik voor de goede deur. Al snel word ik overladen met dikke knuffels van de kinderen die al weken uitkijken naar mijn komst. De vrouw des huizes staat in een hoekje. Behalve een brede lach zie ik ook een traan over haar wang biggelen. ‘Ek is so bly om jou te sien’ hoor ik haar zeggen. De wind giert door de kieren heen, maar uiteindelijk zitten we dicht op elkaar gepakt in het kleine keukentje. Waar al die kinderen toch elke keer weer vandaan komen… Maar met zoveel dicht op elkaar, houden we elkaar in ieder geval lekker warm.
Zoals altijd beginnen we met het zingen van ons vaste lied: ‘Goeie nuus Hy nooi, kom nou na My. Goeie nuus, Hy maak van sonde vry. Goeie nuus daar’s plek vir ons berei. Ek glo ook die EKSTRA goeie nuus.’ Elke keer ontroert het mij weer om dit lied te horen uit de mond van de allerarmste kinderen. Aandachtig luisteren ze naar het Bijbelverhaal dat ik in mijn beste Zuid-Afrikaans vertel. De kinderen weten dat daarna mijn tas open zal gaan. Zouden ze deze keer weer mogen knutselen? Ze vinden het zo heerlijk om te kleuren! Voor ons zoiets eenvoudigs, voor hen iets wat ze normaal gesproken nooit doen. Voor eten is er al nauwelijks genoeg geld, dus al helemaal niet voor kleurpotloden, lijm, schaar en papier. Niet veel later heeft iedereen een plekje gevonden in het kleine huisje. Op, onder en naast het bed. Ook op en naast het kleine bankstel zitten meer kinderen dan je voor mogelijkheid houdt. Geconcentreerd kleuren ze een eenvoudige kleurplaat in. Als ik op de rand van het bed ga zitten, sta ik net zo snel weer op. Het bed is kletsnat! Het huisje is niet waterdicht, terwijl het de afgelopen dagen aan één stuk door geregend heeft. En dan ineens dringt het tot mij door: in dit huisje, wat in mijn ogen een krotje is, wonen een vader, een moeder en vier kinderen. Ik zie maar één bed en dat betekent dat ze ’s avonds met z’n allen in dit kletsnatte bed slapen. Mijn ogen dwalen naar de moeder en de kinderen. Hun kleren zijn niet echt warm. Mijn ogen dwalen verder door de ruimte, maar ik kan niets ontdekken wat hen warm kan houden in de koude Afrikaanse winternachten.
Na de kinderclub knoop ik een praatje aan met de vrouw des huizes. Ze heeft het inderdaad erg koud. Ze probeert mij gerust te stellen door te vertellen dat ze ’s avonds al erg vroeg met elkaar in bed kruipen en elkaar warm houden. Ze probeert mijn vraag of dat wel lukt in een nat bed te ontwijken. We kletsen verder en al snel kom ik erachter dat ze ook nauwelijks te eten hebben. Door de vele regen kan zowel zij als haar man niet naar het werk, een uur lopen verderop. Geen werk is geen geld, geen geld is geen eten. Ze vertelt dat ze de kinderen maar moeilijk kan motiveren naar school te gaan, ze zijn hongerig en hebben het koud. Geen warmte, geen eten, geen mogelijkheden om zich te beschermen tegen kou en regen. Verbaasd vraag ik hoe ze het volhoudt. ‘Maar auntie, ek het die Heere God en dit is genoeg!’ zegt ze terwijl ze ondertussen de Bijbel tegen haar hart duwt.
Met het schaamrood op mijn kaken ga ik terug naar mijn eigen plek. Dankbaar trek ik drie lagen droge kleding aan, wikkel ik mij in een deken en nestel mij op de bank met een boterham en een grote pot thee. Het gesprek laat mij niet los en mijn gedachten dwalen naar Spreuken 30, waar Agur bidt: ‘Twee dingen heb ik van U gevraagd, onthoud ze mij niet voordat ik sterf: […] geef mij geen armoede of rijkdom, voorzie mij van het mij toegewezen deel aan brood. Anders zou ik, […] arm geworden, stelen en de Naam van mijn God aantasten.’ Voor deze vrouw gaat dit zeker niet op. Zij lijdt liever honger, dan dat ze zal stelen. Niets hebben en toch ook alles hebben. Tevreden zijn, omdat ze de HEERE heeft.
In deze coronatijd heb ik vaak moeten denken aan deze vrouw en haar gezin in Zuid-Afrika. Ik ontmoette haar in 2014, toen ik daar een tijdje mocht wonen en werken. Juist in deze tijd waarin voor ons zoveel anders is dan anders, waarin we niet alles kunnen doen wat we zouden willen doen en waarin veel onzeker is. Er werd ons veel ontnomen, maar toch hebben we zoveel: een warm huis, meer dan genoeg te eten, veel mogelijkheden om contact te hebben met anderen en zoveel mogelijkheden om toch bezig te zijn met de dingen van de Heere.
Maar mag ik je nu een spiegel voorhouden? Kun jij met deze vrouw zeggen: ik heb de Heere en dat is genoeg? Durf jij ook in deze tijd tevreden te zijn met dat wat je wél hebt? Ook als er veel leuke, fijne dingen je ontnomen worden? Je hebt genoeg als Hij van jou is en jij van Hem bent. Ben je nog niet van Hem, luister dan nog eens naar deze Afrikaanse kinderen: ‘Goeie nuus Hy nooi, kom nou na My. Goeie nuus, Hy maak van sonde vry. Goeie nuus daar’s plek vir ons berei. Kom dan, ga dan naar Hem! Dan heb je voor eens en altijd genoeg!